De geschiedenis van de kerk in Siebengewald

Dit onderwerp, gepland voor een Historisch Café, is in afleveringen verschenen in de eerste edities van dorpsblad de Grenskoerier in 2022. Hieronder staat de bewerkte tekst.

Deel 1, de tijd vóór 1800

Bij de kerk staat een anwb-bord dat een korte beschrijving geeft van de geschiedenis van de St. Joseph-parochie, dus we kunnen die tekst als uitgangspunt nemen en verder uitwerken. We beginnen met de periode vóór 1800. Zowel het huidige Noord-Limburg als de Niederrhein waren toen nog onderdeel van het koninkrijk Pruisen.
Het bord opent als volgt: "De bewoners van dit grensgebied gingen tot 1823 naar de kerk bij het aan de andere kant van de grens gelegen Duitse klooster de Gaesdonck. De grensbewoners maakten deel uit van de parochie Hassum in Duitsland."
De dichtstbijzijnde kerk was voor veel bewoners inderdaad die van de Gaesdonck, dus die zal voor de dagelijkse diensten wel het meest bezocht zijn. Maar met de parochies lag het toch wat ingewikkelder dan hierboven staat.
Het gebied van het huidige dorp Siebengewald was van oudsher verdeeld over twee parochies: Afferden en Hassum. De grens tussen beide parochies viel grotendeels samen met de huidige landsgrens, behalve in de strook tussen de Flieray en de Gaesdonck, langs de huidige Augustinusweg dus. Daar lag de grens westelijk van de Augustinusweg, de blauwe lijn op de kaart. (Beweeg de muis over de kaart voor een vergelijking met de huidige situatie.) Vanaf de Flieray liep de grens achter de huizen van de Augustinusweg langs, stak de Boterdijk en Processieweg over om net vóór de Jagershof weer op de weg uit te komen bij de grensovergang. We kennen deze grens vrij nauwkeurig, omdat die later (1815-1817) nog een rol speelde toen Noord-Limburg bij Nederland kwam en er een nieuwe landsgrens met Pruisen vastgesteld moest worden.
De bewoners links van deze lijn, van de Vrij, de Flieray, Gochsedijk, Kreeftenheide en Groote Horst, moesten voor doop, huwelijk en begraven naar de kerk in Afferden. Zelfs de familie Jeurgens (of Jurrigens), die vlak bij de Gaesdonck woonde op de voorloper van de Jagershof, viel onder de parochie Afferden. We weten dit omdat de pastoor van Afferden in de kerkboeken de woonplaats van de betreffende personen noteerde. Zie bijvoorbeeld de begrafenis van Gerardus Damianus Jeurgens, 24-2-1774, wonend "bij de Gaesdonk", uit het kerkboek van Afferden: Ook de doopnaam Damianus, een patroonheilige van de Afferdse kerk, wijst op de verbinding met Afferden.
De bewoners van de Augustinusweg daarentegen moesten hiervoor naar Hassum. We vinden hun dopen, trouwen en begraven in de kerkboeken van Hassum. Buiten deze speciale gelegenheden zullen beide groepen inderdaad de veel dichterbij gelegen kerk op de Gaesdonck bezocht hebben.
Siebengewald had in die tijd zelf geen kerk, maar in het Hassumse deel van het dorp stond wel een kapel, een Antoniuskapel, met daarnaast een kluis (hermitage), bewoond door een kluizenaar. Daarbij hoorde ook een ruimte waar deze heremiet de dorpskinderen les kon geven in de wintermaanden. Deze kapel komt voor op een kaart uit 1732. Hier links staat een detail met de Capellen Busch en 'heremitage', aan de Augustinusweg ter hoogte van de huidige huisnummers 19 tot 23.
De kapel viel onder de pastoor van Hassum, die er soms een mis opdroeg, en werd betaald door de familie van Loë, eigenaren van kasteel Wissen bij Weeze en van het huis Terporten, bij de Flieray over de grens.
Van deze kapel weten we wat meer, doordat er een verslag bewaard gebleven is van een visitatie door het bisdom. De heilige Antonius, Antonius Abt, was een zeer populaire heilige in de Middeleeuwen. Hij werd aangeroepen als beschermer tegen ziekten en plagen. Ten tijde van de pest-epidemieën werden overal St. Tönniskapellen gesticht. We kennen ze nog in Ven-Zelderheide, op Zelder, in Heukelom en in Aijen. De kapel in Siebengewald werd in 1539 al genoemd maar is mogelijk nog veel ouder. De kluizenaar fungeerde tijdens de wintermaanden als onderwijzer voor Siebengewaldse kinderen, en op hoogtijdagen kwam de pastoor uit Hassum er een mis lezen. Dit verslag is ook de bron van de klacht van de Hassumse pastoor dat de bewoners die wat verder weg woonden liever naar de mis op de Gaesdonck gingen, zoals op het bord bij de kerk te lezen is.
Er is geen tekening van de kapel bekend. We mogen echter aannemen dat het gebouw vergelijkbaar was met andere St. Tunniskapellen in de buurt die wel bewaard gebleven zijn: (hieronder, v.l.n.r.) 't Ven, Zelder, Heukelom, Aijen.


Dit is de situatie van oudsher. Een verdeling over de parochies Afferden en Hassum, een kloosterkerk op loopafstand en een kapel voor bijzondere gelegenheden. Een situatie die eeuwen bestaan heeft. Er was wel eens onenigheid over de exacte ligging van de grens, die bijvoorbeeld in 1552 aanleiding was om een nauwkeurige beschrijving op te stellen. Zodat iedereen weer wist of hij in Hassum of Afferden begraven moest worden.

Deel 2, 1796 - 1823

Na de Franse revolutie (1789) komt het tot een oorlog tussen Frankrijk en Pruisen, die er in 1796 voorlopig mee eindigt dat Frankrijk de Pruisische gebieden westelijk van de Rijn bezet en gaat besturen als Frans gebied. In lijn met de revolutionaire ideeën werd daarbij de macht van de adel en van de kerk sterk ingeperkt. Kloosters en kerkelijk bezit werden geconfisqueerd en verbeurd verklaard. In 1798 werden de kerkboeken gesloten en ingenomen door het Franse bestuur. Voor alle duidelijkheid: dit alles gebeurde nog vóór Napoleon op het toneel verscheen.
De adellijke heerlijkheden werden opgeheven en omgevormd tot burgerlijke gemeenten. De heerlijkheden Well, Afferden en Heijen gingen op in de gemeente Bergen. Het was eeuwenlang de taak van de kerken geweest om geboorten, huwelijken en overlijdens te registreren, en dit werd nu overgenomen door de gemeente: de burgerlijke stand werd ingevoerd.
De sluiting van de kerkboeken was overigens van korte duur. In Hassum ging men gewoon door met noteren, terwijl in Afferden de boeken vanaf 1806 weer bijgehouden werden. We mogen ervan uitgaan dat het kerkelijk leven zich in die jaren vrij snel herstelde. Geleidelijk aan liet het Franse bestuur weer meer kerkelijke activiteiten, zoals processies, toe. Maar de burgerlijke stand bleef, want die registratie was noodzakelijk voor de diensplicht en de belastingen.
We weten niet hoe de bewoners deze veranderingen destijds ervaren hebben. Op het platteland kon lang niet iedereen lezen of schrijven. De zondagsmis was één van de weinige kanalen om informatie vanuit de politiek en het bestuur aan de dorpsbevolking kenbaar te maken. We kunnen ons voorstellen dat er enige tijd overheen ging voordat maatregelen bekend waren en nageleefd werden.

We hadden eerder gezien dat de Siebengewalders bij voorkeur de kerk op de Gaesdonck bezochten en dat zal wel enige tijd moeilijk zijn geweest. In 1802 werd het klooster gesloten en door het Franse bestuur in pacht aangeboden. Toen daarvoor geen interesse bleek te bestaan werd in 1804 overgegaan tot openbare verkoop. In de tussentijd had de procurator Schadden van het klooster enkele vermogende relaties weten over te halen het gebouw en enkele nabij gelegen boerderijen te kopen en op die manier te redden voor de kloostergemeenschap. In de toekomst zou het als Seminarie en Gymnasium voortbestaan, met -gelukkig voor Siebengewald- een eigen kerk.

De hele gang van zaken was voor de bewoners al behoorlijk ingrijpend, maar dat zou nog erger worden toen in 1815 de Franse nederlaag zich aftekende en er voor het hele gebied nieuwe plannen werden gemaakt. Op het Congres van Wenen werd besloten aan de noordgrens van Frankrijk alle gebiedjes op te laten gaan in één Koninkrijk der Nederlanden, waarbij de grens met Pruisen op de oost-oever van de Maas kwam te liggen. Ook Pruisen stond dus gebied af aan Nederland, het huidige Noord-Limburg. De plaatsen op de oost-oever van de Maas (waaronder Afferden) kwamen in hun geheel bij Nederland. Dat gold dus ook voor de buurtschappen zoals de Flieray, Vrij en Kreeftenheide die van oudsher tot de parochie Afferden behoorden. Wat oorspronkelijk een parochiegrens was tussen Afferden en Hassum (en Hommersum en Hülm), werd nu ineens een landsgrens tussen Nederland en Pruisen.
Na enig passen en meten werd ook het dorp langs de Augustinusweg bij Afferden gevoegd, in ruil voor grondgebied dat Afferden nog had liggen richting Goch. Tussen de Flieray en de Gaesdonck verschoof de grens een paar honderd meter, naar de andere kant van de Augustinusweg. Deze strook, de buurtschap met de naam Siebengewald, werd in 1817 onderdeel van de Nederlandse gemeente Bergen.
Zie Grens 1817 voor de details.
De parochiegrenzen veranderden echter niet direct mee. De bewoners van de Augustinusweg werden in 1817 wel Nederlanders, maar vielen nog onder de parochie Hassum. Ze moesten hun pasgeboren kinderen aangeven in Bergen, en vervolgens naar Hassum voor de doop. Overledenen werden aangemeld in Bergen en begraven in Hassum. Dat gebeurde onder andere met de laatste kluizenaar van de St. Tunniskapel, Jan Kalkers. Zijn overlijdensakte is in 1820 in Bergen opgemaakt ("zonder beroep") en hij is begraven in Hassum waar ze hem nog kenden als "Eremitus", kluizenaar:

Deze omslachtige situatie hield aan tot 1823. Na 6 jaar was ook de katholieke kerk gereorganiseerd en aangepast aan de nieuwe grenzen. Heel Siebengewald hoorde vanaf die tijd onder de parochie Afferden.
De Noordlimburgse en Oostbrabantse parochies werden aanvankelijk ingedeeld bij het vicariaat Grave-Nijmegen. De rest van Limburg viel onder het bisdom Luik. In 1840, na de Belgische onafhankelijkheid, vormden de parochies van Nederlands Limburg een eigen apostolisch vicariaat Limburg, dat werd geleid door Johannes Paredis (portret rechts). Pas in 1853 werden de bisdommen in Nederland hersteld en werd Mgr. Paredis bisschop van het bisdom Roermond.

Deel 3, 1823-1865

De nieuwe grens betekende wel het einde voor de St. Tunniskapel. Deze lag nu in Afferden, gescheiden van de parochie Hassum. De familie van Loe verkocht het land met kapel en kluis aan de landbouwer Winnekens. De gebouwen (kapel, hermitage, schoollokaal) werden gesloopt danwel opgenomen in nieuwe bebouwing. Rond 1835 vestigde de eerste Hekerman (afkomstig uit Pfalzdorf) zich op dit perceel.

Begin 19de eeuw waren grote gebieden tussen Siebengewald en Afferden nog niet ontgonnen en vooral in de winter moeilijk begaanbaar. We kunnen aannemen dat de Siebengewalders hun gewoonte om de kerk in Hassum of op de Gaesdonck te bezoeken trouw bleven. Er was geen taalbarrière en bovendien waren er veel familiebanden over en weer. Meer dan met Afferden. We zien zelfs dat sommige kinderen van de Vrij in Hassum gedoopt zijn, maar dat bleef toch een uitzondering, waarschijnlijk gedwongen door de weersomstandigheden. Met de groei van het aantal inwoners in Siebengewald begon de afstand tot de kerk in Afferden meer en meer als een bezwaar gevoeld te worden. Van beide kanten, want ook voor de pastoor van Afferden bleek het een hele opgave zijn zieke parochianen aan de grens te bezoeken.

Zo rond 1855, 1860 hadden we in Nederland een Minister voor Zaken der Roomsch-Katholieke Eredienst. Ook een voor de protestantse trouwens, maar die had in Siebengewald niet veel te zoeken. Zijn katholieke collega Mutsaerts des te meer, want het ging niet goed met de geestelijke bediening in ons dorp. In ons kerkarchief ligt een afschrift van zijn rapport van vier kantjes dat uitgebreid ingaat op de heersende misstanden. Dat geeft ons enig inzicht in het dagelijks leven in een periode waar we verder weinig van weten.
De Afferdse pastoor Metzmaeckers had de kwestie aanhangig gemaakt bij de minister. De pastoor, al over de 70, moest voor zijn 14-daagse bezoek aan Siebengewald eerst met paard en wagen over een hoge zandberg, dan een kwartier door het moeras en vervolgens over een weg die vaak geheel onder water stond. Daarbij was hij eens naast de weg terecht gekomen, de wagen was omgekiept en totaal vernield. Het bleek een dure grap. De smid Jeurgens had een nieuwe ijzeren as geschonken, maar de timmerman in Siebengewald had f. 60,- in rekening gebracht. Sinds 1854 kreeg de pastoor van het ministerie een jaarlijkse toelage van f. 100,- om ook Siebengewald geestelijk te bedienen, en daar bleef op deze manier niet veel van over. De pastoor was ook een flink deel van zijn toelage kwijt aan de onderwijzer in het dorp, die de andere week de catechismus-les van hem overnam. Hij drong er daarom bij de minister op aan een meer doelmatige oplossing voor "het probleem Siebengewald" te vinden.
Het ministerie had eerdere pogingen hiertoe gestaakt nadat bleek dat de gemeente, de kerk en particulieren niets konden of wilden bijdragen.

Siebengewald was Afferden een blok aan het been. De kerk van Afferden was verantwoordelijk voor de verzorging van de armen en zieken onder de bevolking, en dat aantal was de laatste jaren flink gegroeid. In feite waren er in Siebengewald maar vijf "sobere kostwinners", vijf boeren aan de Pleesedijk, de huidige Augustinusweg, die hun gezin konden onderhouden. Deze vijf behielpen zich met de Gaesdonck en de kerk in Hassum. Daarnaast woonden er verspreid over de heide meer dan 70 doodarme gezinnen in hutjes. De gemeente had zelf schulden, van die kant viel geen hulp te verwachten. Voor de pastoor was het vooral zaak goede betrekkingen te onderhouden met zijn collega's van de Gaesdonck, Hassum en Hommersum.

Lange tijd had de Afferdse pastoor nog hulp gekregen vanuit de Gaesdonck. Van Johannes Geurts ('alias Smits'), kanunnik op de Gaesdonck, die van daar uit lange tijd de zielzorg in Siebengewald voor zijn rekening had genomen. We praten dan over begin 19de eeuw. Hij was in 1762 geboren in Mook en overleed in 1853 op 92-jarige leeftijd, als laatste kanunnik van de Gaesdonck. Dat is bijna 50 jaar na de formele sluiting van het klooster door de Fransen in 1804! Door hem werd speciaal voor de Siebengewalders in het Nederlands gepreekt en de biecht afgenomen.
Waarschijnlijk is er een verband tussen zijn overlijden in 1853 en de kort na die tijd opkomende wens van Afferden om in Siebengewald een eigen parochie te stichten; de man op de tekening rechts werd node gemist!

Het enige positieve nieuws kwam uit Pruisen. Kapelaan Nabben had enkele grootgrondbezitters opgespoord die wel bereid waren een perceel af te staan voor de bouw van een kapel of kerk in Siebengewald. Zoals de freule Van den Bosch, die hier liefst 45 ha grond in bezit had, en Wennekers, een grote boer "van vier paarden" die bij de Flieray net over de grens woonde en die we nog kennen als koper van de voormalige Hermitage en St. Tönniskapel.
Hoewel de berichten uit Siebengewald bisschop Paredis ook niet hoopvol stemden, was hij het er wel mee eens dat de mogelijkheid van een parochie of vicarie Siebengewald onderzocht moest worden.

De onverschilligheid aan Siebengewaldse kant hield geen stand tegen de druk van een bisschop, een minister en de pastoor van Afferden. De "sobere kostwinners" van de Pleesedijk namen uiteindelijk hun verantwoordelijkheid en vormden een commissie om de stichting van een eigen parochie voor te bereiden. In Afferden had het kerkbestuur begin 1863 alvast de grens getrokken. Dat werd de Baalsedijk, van daar tussen de Kleine Horst en de Lakei door naar het Nieuw Erf, dat bij Afferden bleef. Alles oostelijk van deze lijn werd de verantwoordelijkheid van Siebengewald. Daar waren ze er niet blij mee. Wilhelm Jeurgens, de zoon van bovengenoemde smid, meldde zich in Afferden met het verzoek de grens van de Lakei direct naar de grens bij de Vrij te trekken en zo de Belt bij Afferden te laten. Hij werd weggehoond, teruggestuurd met een brief met 19 tegenargumenten. De Belt was nu net het gebied dat vanuit Afferden het moeilijkst te bereiken was. Recent waren daar enkele woningen gebouwd, zoals Grensweg 21 en 23, waarvan de bewoners vooral op Hommersum georiënteerd waren.

Het eerste kerkbestuur bestond uit de genoemde welvarende boeren, zoals we (via het kadaster) kunnen afmeten aan hun grondbezit:

  • Cosmas Jeurgens, Haagdoorn, Augustinusweg 1, samen met zijn broer Wilhelm, 25 ha,
  • Theodoor Ingenbleek , Augustinusweg 6, 15 ha
  • Hendrik Hartjes, Augustinusweg 8, 23 ha
  • Willem Kersjes, later opgevolgd door zijn neef Johan Drissen, Augustinusweg 30, 10 ha
  • Peter Franken, Groote Horst, Gochsedijk 9/11, 34 ha

Dit bestuur kon zich in 1863 voorbereiden op een start in 1864. Een eigen kerk en pastorie waren er voorlopig nog niet, dus werd de school op de hoek van de Processieweg uitgebreid met een kapel, zodat men tenminste een ruimte had om de noodzakelijke handelingen te verrichten.

Deel 4, 1865-1872

Waarschijnlijk was de plek voor de toekomstige kerk, en daarmee ook voor het kerkhof, op dat moment al wel bepaald. Zoals we al zagen bestond er binnen het kerkbestuur geen gebrek aan grond. De broers Cosmas en Willem Jeurgens schonken op 21-6-1864 een tuin en boomgaard van een halve hectare op de hoek van de Boterdijk en de Augustinusweg. Als tegenprestatie vroegen ze "jaarlijks twee eeuwig durende zingende jaargetijden, tot lafenis der ziel van hun vader en moeder".
Deze percelen hadden ze kort daarvoor gekocht van de Gochse familie Van Heukelom. Daarmee werd niet gekozen voor een plek meer centraal gelegen binnen de dorpsgrenzen. De Augustinusweg bleef het centrum van het dorp.

Henricus van Kessel (1807-1868) werd met ingang van 3 februari 1864 benoemd tot eerste pastoor. Nog zonder kerk, maar wel met kerkboeken waarin hij meteen de eerste namen kon noteren.
Op 7 februari was al het eerste sterfgeval, van het één-jarige dochtertje Johanna van Theodor Gerrits en Catharina Tebaarts, van de Kreeftenheide. Zij was 7 september 1862 nog in Afferden gedoopt.
Op 10 februari werd Maria Kempen als eerste gedoopt, de op de 9de geboren dochter van Cornelis Kempen en Johanna Pouwels, ook van de Kreeftenheide.
Voor het eerste huwelijk moest hij wachten tot 11 mei, op Leonardus Janssen uit Groesbeek en Wilhelmina Verhoeven, ook al van de Kreeftenheide.

Naast de geestelijke verzorging had de pastoor ook nog wel profane zaken te regelen, samen met het kerkbestuur: het verzamelen van fondsen om de bouw en inrichting van kerk en pastorie mogelijk te maken. Er werd in 1865 begonnen met de pastorie. Op 2 mei 1867 vond de aanbesteding van de kerk plaats, en een week later ondertekenden metselaar Theodor Kerns en timmerman Johann Geenen uit Weeze het contract waarmee ze zich verplichtten uiterlijk 1 juli 1870 de kerk op te leveren, tegen een bedrag van f. 6285,-. De bouw begon in maart 1868. Opvallend is dat in hun contract sprake is van "een gedeelte van de toren". Het lijkt erop dat de spits door een ander, gespecialiseerd bedrijf gebouwd is, maar daarover geeft het kerkarchief geen informatie.
De bouwers hielden zich aan de deadline: al in december 1869 kon het gebouw in gebruik genomen worden! Pastoor van Kessel kon de voltooiing helaas niet meer meemaken; hij overleed op 29 november 1868. Zijn werk, inclusief het werven van fondsen, werd voortgezet door pastoor Wismans.
Op 8 december 1869 is de kerk gebenediceerd door pastoor Wismans, geassisteerd door pastoor Paassen uit Hülm en kapelaan Peters namens Afferden.
Er is in de boeken onenigheid over het jaar dat de naam van St. Joseph als patroonheilige gekozen is. In de beginjaren is in de stukken slechts sprake van de "parochie Siebengewald". Als we echter afgaan op het doopboek, dan zien we dat opeens, vanaf 1 februari 1870, vrijwel alle kinderen als tweede doopnaam Josephus of Josepha krijgen. Te beginnen met Theodora Josepha van Aken. We mogen dus aannemen dat vanaf die datum de naam vast lag. In september 1870 zegt een verslag dat Mgr. Paredis de kerk heeft geconsacreerd en aan de Heilige Joseph heeft toegewijd.

Rechts de kadastertekening van kerk en pastorie op de hoek van de Boterdijk (onderrand) en Augustinusweg (rechts). Links een ingekleurde ansicht van deze eerste kerk.

Voor de aankleding van de kerk moest een beroep gedaan worden op het meer welvarende deel van de bevolking in de omgeving en op de parochies in de omtrek. Net als zijn voorganger was Pastoor Wismans veel onderweg om deze contacten te onderhouden. Het Rijk en de Provincie hadden flink bijgedragen aan de bouw. Ook de familie Von und zu Hoensbroeck van Bleijenbeek had in 1864 al de nieuwe parochie financieel gesteund.
Recent heeft de Stichting Johann Winkels Kerkorgelfabriek Boxmeer ontdekt dat ze in Siebengewald rond 1865 het oude orgel van de kerk van Vierlingsbeek overgenomen hebben. Dit Le-Picard orgel dateerde uit 1805 en er was "veel aan gerepareerd, maar weinig verbeterd" volgens een verslag. Er is toch nog f. 300 voor betaald en het heeft dienst gedaan tot het in 1894 vervangen kon worden door een nieuw orgel van de firma Winkels. Dat laatste is tot 1945 in gebruik geweest.
De pastoor van Hülm schonk de eerste klok, die op 23 april 1870 in de toren gehangen is. Hermina Stoffels, de vrouw van Gerard Jeurgens, schonk het beeld van OLV van het Heilig Hart dat 31 mei 1870 plechtig ingewijd werd. Haar zwager Georg Cosmas Jeurgens doneerde 3 glasramen op het koor, vervaardigd door de bekende glazenier Nicolas uit Roermond. Het hoogaltaar kwam ook uit Roermond, uit het atelier Lenaerts, en werd betaald door Theodor Otten, rentmeester op kasteel Heijen.
De freule Von Evers van Aldendriel, wonend op kasteel Well, droeg de parochie ook een warm hart toe, met een som geld en een fraaie communiebank. Interessante dame trouwens, lees meer over haar op de site van het Archief Well.

Hoewel Siebengewald zich oorspronkelijk best redde met de Gaesdonck en niet zat te springen om een eigen kerk, was er toch sprake van een vliegende start van de parochie. In de eerste jaren zat de kerk regelmatig vol. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er steun kwam uit onverwachte hoek. In 1871 brak in Duitsland de Kulturkampf uit, een poging van Bismarck om de macht van de katholieke kerk in te perken. Net zoals de Fransen in 1798 aan deze kant van de Rijn de burgerlijke stand ingevoerd hadden, gebeurde dit nu ook in de rest van Duitsland. Het burgerlijk huwelijk werd verplicht. Veel katholieke geestelijken (en kerkgangers) moesten tijdelijk uitwijken naar het buitenland en er stonden weinig kerken zo dicht aan de grens als de Siebengewaldse!

Deel 5, 1873-1945

Er breekt nu een lange tijd aan waarin er organisatorisch weinig veranderde. De oprichting van het klooster in 1928 had vooral te maken met de wens van pastoor Hanraets het onderwijs onder de vleugels van de kerk te brengen, waarbij de zusters van Onze Lieve Vrouw uit Tegelen het onderwijs aan de meisjesschool konden verzorgen.
Een hoogtepunt in het voor-oorlogse kerkelijk leven was de priesterwijding van een dorpsgenoot, Mathias Jozef van Stiphout, geboren aan de Augustinusweg. De wijding had in 1935 plaatsgevonden in Rome en bij zijn terugkeer in Siebengewald in 1936 werd dit groots gevierd, al blijkt dat niet direct uit de foto van de pater te midden van zijn familie. Mathias van Stiphout vertrok als missionaris naar het Indonesische eiland Flores, waar hij in 1970 is overleden.

Een volgende cruciale datum in de geschiedenis van de kerk is, niet onverwacht, februari 1945. Terwijl de meeste inwoners geëvacueerd waren probeerden de geallieerden via Noord-Limburg naar Duitsland door te dringen, waarbij ze op veel tegenstand stuitten. De verwoesting in onze streek was groot, en ook de kerk moest het ontgelden. Om te voorkomen dat de Duitsers de toren als uitkijkpunt zouden gebruiken werd de kerk op 24 februari door Typhoons van de RAF gebombardeerd, op dezelfde dag als kasteel Bleijenbeek en het hoofdgebouw van de Gaesdonck. Dit betekende het einde van de eerste kerk. Het resultaat is door de RAF op luchtfoto's vastgelegd. De pastorie en de kapotte kerk staan linksboven tegen de rand van de foto. Langs de bovenzijde loopt de Boterdijk, door het midden de Kloosterweg.

Deel 6, 1946-heden

Na de terugkeer van de evacuatie moest er eerst provisorisch hersteld worden, voordat er plannen voor nieuwbouw gemaakt konden worden. Dat gold voor de meeste woningen en boerderijen, en ook voor de kerk.
Pastoor Asselbergs vond aanvankelijk een werkplek in de gehavende meisjesschool. In een gang werd met een tafel een altaar geïmproviseerd. De pastoor en de wederopbouw-architect Rademakers overwogen eerst om de school te verbouwen, met ruimte voor een noodkerk. De architect wist de pastoor echter ervan te overtuigen dat school en kerk elk hun eigen ruimte nodig hadden. Het perceel waarop het klooster en de school stonden was groot genoeg om naast de school een aparte kerk te bouwen. De kerk had in die tijd in totaal ca. 5 hectare grond in eigendom.
Architect Rademaker ontwierp een eenvoudige kerk met een zadeldak, dat boven het koor iets verhoogd was. De stenen van de verwoeste kerk werden zo goed mogelijk schoon gebikt en hergebruikt. Voor de dakspanten had de architect een andere oplossing. Hij herinnerde zich een schuur van een Duitse eigenaar op Nederlands grondgebied. Johann Schabrucker woonde bij de Baalsedijk net over de grens, en bezat liefst 37 ha grond aan de Nederlandse kant, voornamelijk tussen Beekheuvel en de grens. Daarop stond ook een schuur, achter zijn boerderij maar wel net aan de Nederlandse kant. In het kader van de Wiedergutmachung voelde men zich in Siebengewald niet bezwaard om deze schuur af te breken en het kapgeraamte naar de Kloosterweg te verslepen. De grens was gesloten zodat de eigenaar machteloos moest toekijken. De schuur staat er inmiddels wel weer, dus als de situatie zich nog eens voordoet........
Naast de stenen konden ook de klokken van de oude kerk weer gebruikt worden. Ze waren in de oorlog door de Duitsers gevorderd, maar bleken van gietstaal in plaats van brons, zodat ze teruggegeven werden. Ze werden opgehangen in een houten klokkenstoel schuin achter de noodkerk.

De bouw liep nog een half jaar vertraging op toen het wederopbouwbureau het ontwerp afkeurde en architect Rademaker overgeplaatst werd. We hebben hier niet de ruimte om alle strubbelingen te vermelden. Uiteindelijk heeft zijn opvolger Van den Brink het oorspronkelijke plan toch afgemaakt en op 1 november 1946 wordt de noodkerk met een plechtige hoogmis in gebruik genomen. Hij heeft 10 jaar dienst gedaan.
Pastoor Asselbergs werd in 1948 opgevolgd door pastoor Reintjes. Deze had in Milsbeek ervaring opgedaan met het herstel van de kerk daar, en kon nu de bouw van een nieuwe kerk begeleiden. Zijn 25-jarig priesterjubileum is in maart 1956 nog in de noodkerk gevierd. Bijgaande foto is bij die gelegenheid genomen. Tijdens de feestelijke optocht kon al wel een model van de nieuwe kerk getoond worden.

De nieuwe kerk was onderdeel van de plannen om een nieuw dorp te stichten langs de Nieuweweg. Deze weg werd aangelegd door enkele bestaande wegen met elkaar te verbinden: vanaf de Gochsedijk naar de Boterdijk, en vervolgens via de Flieray richting de grens met Heijen. Het kruispunt van deze nieuwe weg met de Boterdijk werd gepland als een soort dorpscentrum, met de nieuwe school, de nieuwe kerk en een café (van Riswick-Ingenbleek-Wahlen). Bijgaande luchtfoto (uit het archief van aannemer Roelofs; het halve dorp heeft meegewerkt aan de bouw) uit 1954 geeft een goed beeld van het centrum in wording. We zien van linksonder naar rechtsboven de Nieuweweg, met in het midden de kruising met de Boterdijk. De school is net gereed gekomen, daartegenover is de bouwplaats van de kerk. Op de andere lege hoek is het café Van Riswick gepland. De bouw van de kerk is goed met foto's gedocumenteerd in het boek van Tiny School en Rob Miesen: "Een grensgeval in beeld".

De kerk is 8 dec. 1956 in gebruik genomen. Het ontwerp, dat zich onderscheidt door de toepassing van een betonnen skelet, is van architect P.W. Lerou uit Venray.
Achteraf kunnen we concluderen dat dit beoogde centrum zich als zodanig niet heeft kunnen handhaven tegenover het andere einde van de Nieuweweg, bij de Gochsedijk. Het café is alweer weg en ook de toekomst van de school schijnt ter discussie te staan. En de kerk? De parochie is ontstaan uit een afsplitsing, en nu is de tijd van samenwerking aangebroken. De toekomst zal leren hoe dit proces zich verder ontwikkelt.
(stand december 2022)